RED BOL

Recensies Inktvingers

Het vorig jaar verschenen Inktvingers kreeg een aantal fraaie recensies in een nogal divers aantal periodieken, van de Wijkkrant Oost tot de Volkskrant. Van sommige (Numaga!) kregen Jack van der Weide en ik blosjes op de wangen. Lees ze hieronder. Trots waren we overigens al vanaf het begin. Heb je Inktvingers nog niet? Voor €25 krijg je deze kiloknaller alsnog franco thuis.

Wijkkrant Nijmegen-Oost, 26 juli 2019
Extaze, juni 2019
Vital Weekly #1195
De Nijmeegse Stadskrant, 7 augustus 2019
Gonzo Circus #153
De Volkskrant, 1 oktober 2019
Anya Koek, e-mail 7 oktober 2019
The Optimist 189, november/december 2019
Trendbeheer, 18 november 2019
Zone 5300 #122
Jaarboek Numaga 2019
De witte raaf 203, januari/februari 2020
Piet Schreuders, e-mail 15 maart 2020

————————————————————————————–

Boek en Knustexpositie: Inktvingers van de stensilmasjiene
Ton Burgers

Grafisch vormgever Alfred Boland ontvangt me op z’n kantoor in Oost. Wat allereerst opvalt zijn de duizenden en duizenden elpees, daarover straks meer. Eerst waar ik voor kom: Knust. Begin jaren ’80, in de prille punktijd, vormde Alfred samen met onder anderen Jan Dirk de Wilde, Ania Rachmat en Ubu Lemereis het kunstcollectief Knust. Nu is er het boek en een tentoonstelling.

Knust maakte in de loop van de jaren tachtig naam met stencilkunst die uniek was voor die tijd en dat eigenlijk nog steeds is. Extraverte vormgeving, gekoppeld aan vaak felgekleurde illustraties en opvallende teksten. En dat op de ‘stensilmasjiene’, in die tijd van kopieermachines een hopeloos verouderde drukvorm: vlekkerig, eigenlijk een slechte techniek met ook nog eens de geur van actievoeren. Knust-uitgaven bevinden zich inmiddels nationaal en internationaal in museale collecties. Alfred maakte er samen met Jack van der Weide een prachtig kleurrijk boek over, ‘Inktvingers’, dat werd gepresenteerd bij de opening van de tentoonstelling ‘Gekust door Knust’, op 20 juni in Museum Het Valkhof.

Het boek Inktvingers verschijnt bij de Nijmeegse uitgeverij Vantilt, is in boekhandel en in het museum te krijgen en kost €25,-. De tentoonstelling Gekust door Knust loopt in Museum Het Valkhof nog t/m 22 september 2019. Naast de expositie zal er ter plekke met stencilmachines nieuw werk gemaakt worden.

 Parallelle samenleving
“Ubu en ik hebben elkaar leren kennen op de middelbare school, in Aalten in de Achterhoek. Ubu is op een gegeven moment in de krakersscene gerold. Ik was zelf niet zozeer geïntrigeerd door dat kraken als wel door de punk-kritiek en de Do It Yourself-mentaliteit die dat met zich meebracht. In die beginjaren 80 waren er in heel Nederland plekjes waar mensen eigenlijk hetzelfde aan het doen waren: je eigen blaadje maken, met een bandje met een cassetterecorder je eigen opnamen maken en die met een tweede deck dupliceren en uitgeven, ook al was ’t maar in een oplage van twintig. Dat zo’n cassette niet perfect klonk of dat een blaadje onvolkomenheden had in de druk, die rafelrandjes, dat was helemaal niet erg, integendeel. Zo kreeg je eigenlijk een soort van parallelle samenleving.”

Het magische moment
“Knust is in die tijd begonnen. In de Westland, een opvallend kraakpand destijds op de hoek St. Annastraat/Groesbeekseweg, had je Jan Dirk, nog steeds een drijvende kracht achter Knust, die bij offsetdrukker De Vrije Druk in de Pontanusstraat blaadjes liet drukken. Op een gegeven moment belde iemand aan – en dat is dan zeg maar het magische moment – en bood een oude stencilmachine aan: of die misschien iets voor ons was. Dat ding werd naar binnen geschoven, aanvankelijk zonder het idee of er iets mee gedaan zou worden. Eigenlijk stond ie wel in de weg en we zochten een manier om ervan af te komen. Tot Jan Dirk en Ubu een foldertje moesten maken en nog eens naar die stencilmachine keken. Bleek dat je er in twee kleuren heel snel een mooie oplage mee kon drukken. En met meer machines erbij konden we in full colour drukken, ook in heel kleine oplage. Dat was in die tijd echt nergens te zien. Ikzelf worstelde eigenlijk wel met dat gestencil hoor. Het was een heel gedoe om ’t beeld scherp te krijgen, ik had daar maar weinig geduld voor. Aan het eind van de jaren ’80 kwamen de eerste Macintosh-computers en ik wist meteen: dat is míjn machine voortaan.”

Opgedragen aan Ubu
Is Knust van een rebellerende club nu gevestigde orde geworden? “Nee, dat kun je zo niet zeggen. Musea hebben ons werk wel in hun collectie, maar ik denk niet dat het MoMa het ook echt tentoonstelt hoor. Ik heb een paar jaar geleden zeven boekjes uit de nalatenschap van m’n moeder te koop gezet. Een vrouw uit Amerika kocht ze voor 300 dollar. Mooi, dacht ik, zijn ze blijkbaar toch nog wat waard. Ik zag later dat ze ze door had verkocht voor duizend dollar! Ook al bevatten die boekjes veel Nederlandse teksten, blijkbaar is de vormgeving en de techniek spectaculair genoeg om aan te schaffen als je de woorden niet kunt lezen. Naast de waarde ervan is er veel onduidelijkheid over die 35 jaar Knust, daarom zijn we aan het boek begonnen. Ook als een stuk persoonlijke geschiedschrijving. En het is opgedragen aan mijn grote vriend Ubu, die veel te vroeg is gestorven.”

Oja, wat doe je met al die elpees hier? Alfred: “Die heb ik hier in consignatie, ik verkoop ze via een gespecialiseerde website en deel in de winst. Je staat verbaasd over hoe veel een oude plaat op kan leveren hoor!” Wil je je oude elpees verkopen via Alfred? www.redbol.nl/inkoop.

[Wijkkrant Nijmegen-Oost, 26 juli 2019]

————————————————————————————–

Jack van der Weide en Alfred Boland, Inktvingers, de stencilkunst van KNUST, 1983–2019, Nijmegen 2019 (Vantilt)
Chrétien Breukers

Kunst ontstaat niet zozeer uit verzet, kunst is verzet. Dat is meteen ook het problematische: meestal loopt zij vast in het verzet waaruit zij is ontstaan. Wie kunst maakt, verzet zich, wie het verzet loslaat, verliest iets: verliest de motor van het kunstenaarschap.

Ik ben opgevoed en geschoold in de leer van de avant-garde, een leer die is gebaseerd op duidelijke breuklijnen tussen periodes, elkaar bestrijdende groepen en generaties en manifesten – een eindeloze stroom manifesten. Deze leer liep in het begin van de jaren tachtig ‘in het echt’ op de laatste benen.

Net in het begin van dat decennium begon ik mij te oriënteren op mijn eigen kunstenaarschap, al had ik toen nog niet door dat wat ik ging doen ook met het woord ‘kunstenaarschap’ viel te omschrijven. Ik oriënteerde mij in het geheim, ik schreef zonder dat iemand er weet van had.

In 1986 kwam daar verandering in. Toen haalden Rob van Erkelens en Jack van der Weide mij uit de kast. Samen richtten we een blaadje op (iedereen was toen bezig met het oprichten van blaadjes, een restant van het uitstervend avant-gardistisch handelen). Tristan.

In maart 1987 verscheen het eerste nummer. Het ligt voor me. Motto’s van Trakl en Wagner. De eerste zin van de als manifest vermomde inleidende tekst, ‘De voorgeschiedenis’ luidde: ‘Alles gaat stuk’. De laatste zin: ‘Schrijven is zinloos’. We hadden er zin in.

Via Rob van Erkelens leerde ik de mensen van KNUST kennen. Hij kwam vaak in het kraakpand de Westland, ging er later zelfs korte tijd wonen, en hij hield van de licht tegendraadse stencilkunst die er werd gemaakt, van de sfeer van DIY die er heerste, van de belofte die er hing: de belofte dat niet alles in Nijmegen zou verzanden in anekdotiek en verveling.

Ik had mijn reserves. De woordspelerigheid (KNUST…) vond ik niet kunnen. De hele krakerswereld sprak me niet aan, ik vond het fijn om in een huis zonder eeuwige muziekherrie te wonen. En dan die mensen… ze hadden iets half-autistisch, groetten niet, en zaten daar maar in dat pand te zitten. Zelfs als je ze honderd keer had ontmoet kreeg je nog de indruk lucht te zijn.

Bovendien had ik – ook toen zat het er al in – iets te janken over het literaire gehalte van de KNUST-uitgaven. Ik vond die merkwaardige Irun S. (Jeroen Scheifes) niet veel bijzonders, zijn in pijptabak en Majakovski (of Chlebnikov) gemarineerde teksten achtte ik net iets te bedacht en nagemaakt. Hoewel, de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat zijn roman Charges een klein monument is en een plek in de een of andere canon verdient (al zal Scheifes zich daar tegen verzetten).

Ondanks mijn reserves leverde KNUST, iets wat Rob regelde, een bijlage bij Tristan #2: een gestencild boekje over de dichter Angelo Sax, een mystificatie waar Irun S. voor tekende. Hier raakten KNUST en mijn eigen werkzaamheden elkaar voor het eerst, en voor het laatst.

Jack van der Weide, ook redacteur van Tristan, publiceerde onlangs Inktvingers, de stencilkunst van KNUST, 1983–2019. Daarin zet hij de geschiedenis van de avant-gardistische beweging die geen beweging is geworden op papier. Alfred Boland, vanaf het begin bij KNUST betrokken, tekende voor de vormgeving.

Heel precies schetst Van der Weide de ontwikkeling van KNUST, hoe men min of meer ‘toevallig’ op de stencilmachine gaat werken, hoe de werken worden verspreid (en tegen wat voor sympathieke prijzen, soms zelfs voor 75 gulden cent) en hoe het geheel, zeker tot 1987 (als de Westland wordt ontruimd), baadt in een sfeer van (krakers)verzet.

Wie het boek van Van der Weide leest, krijgt de indruk dat de eerste jaren, 1983–1987, de kernjaren vormen: de jaren van het experiment en de opkomst. Daarna, na het betrekken van een nieuw (‘officieel’) pand aan de Tweede Walstraat in Nijmegen, begint het geheel zich te settelen en is KNUST een ‘gewone’ groep kunstenaars geworden.

De waarde van het boek is dat de geschiedenis van een underground die geen echte underground meer kon zijn en daarom nooit mainstream is geworden, nu is beschreven. De verloren generatie is daarmee woord geworden, en de generaties die erop volgden hebben vanaf dit moment hun eigen geschiedenis.

Om mijn bespreking rond te maken keer ik terug naar mijn eerste alinea.

De kunst van KNUST wortelde in een verzetsbeweging (de krakers in Nijmegen) die haar ideologische veren al lang geleden afschudde. De kunst van KNUST was niet per se kraakkunst en kon daardoor al die jaren (bijna autistisch) haar gang blijven gaan. KNUST had een aura van verzet om zich heen hangen, van avant-garde, zonder in wezen avant-garde te zijn.

KNUST is eigen, op een onbepaalde manier, en Inktvingers is daarvoor in tekst en beeld een geslaagd monument.

De vraag die open blijft staan is: zou het zo langzamerhand tijd zijn voor nieuwe manifesten?

[Website Extaze, juni 2019]

————————————————————————————–

Jack van der Weide & Alfred Boland – De stencilkunst van KNUST 1983-2019 (book by Uitgeverij Vantilt)
Frans de Waard

Only recently, in Vital Weekly 1190, I wrote that “Recently I read some children books from the ’50s, Eric Idle sort of autobiography, Stephen Morris personal insight on Joy Division, a book on the printing place connected to Extrapool and a magazine, whose issue this month is dedicated to Factory Records”. Somebody commented privately that he wouldn’t mind seeing a review from me on all of these, but I don’t think book reviewing is my forte, even when they concern music. Yet, I feel one of these books is worth mentioning here, even when it is not so much about music, and in Dutch. Read on, if you are interested, even when you not likely to read the book. It is the ook that I refer to as ‘the printing place connected to Extrapool’. What’s that all about? Extrapool might be a name you heard about, through these pages, or elsewhere, being a small, dedicated venue in the hometown of Vital Weekly, and thus frequently visited by one of us, for new music, art, performances and films. A place with their programming and thus less interested in regular (music) programming; a place notorious for non-replying to mails. Before and beside Extrapool, there is Knust, a rint place connected to Extrapool, and that’s what this book is concerned with. The story starts in the early ’80s when young artists lived together got offered a stencil machine (sometimes called a mimeograph), starting to explore the possibilities of small-run magazines, comic books. Usually, a stencil machine was used by the church to send out a one-colour, badly printed newsletter, but these young artists learned the trade of cleaning the ink drum, adding a new colour and thus they could use mix various colours and each booklet had, more or less, its unique character. Sometimes a print run had a bit redder, less blue, and thus the colour purple would be different. These artists lived together in a squat and while seen as outsiders to the leftist/squat/art movement, they started organising events of their own; at one point they housed a recording studio, owned by members of Mekanik Kommando. This was in effect a self-contained do-it-yourself movement, of writers, comic artists, painters, musicians, poets and performers. Knust experimented from very early days with the format of magazines, books, and record sleeves and later also CD covers. Wild affairs that involved folding, creasing, sewing and stitching. In 2019 the print place still exists and no longer using the old stencil machine. In the 90s they went ‘digital’ with a process that owes to the world of risograph, a digital technology that is similar to stencil, using drums with ink. Now the printing has become more precise, but still with variations in colour; and of course, if the paper is not in the same place, the image can shift. These days many places use this technology, yet Knust is one of the undisputed masters of this technology. Leaving the squat in the late 80s, they moved to a new place and started a ‘proper’ venue that got the name Extrapool. They are still in the same building, although the print place is housed next door.

This book tells the story of this place but also touches on many of the corresponding issues that came along. The squat movement and the dynamics in there, with hardliners and lesser fanatics, the struggle with the art world, with local politics, finances as well as the personal dynamic between the people doing the job. All of this supplemented with original documents (letters, articles) and many interviews with a wide range of people that are connected to Knust but also Extrapool. All of this in a very dry style, which could have used a bit more humour, and the many names used, no matter how small their role was, make it all perhaps a bit much (or as someone at the presentation said to me; ‘if all of the people mentioned once in the book buy one, they have a hit on their hands’) but the many images of print work and other releases make this also a fascinating book to go through; the design by Redbol is a true feast. A great memory of those crazy creative days in the 80’s when everybody had enough time on their hands; or so is how I remember it. And how I remember it most fondly!

[Vital Weekly #1195]

————————————————————————————–

KNUST knutselt door
Mariët Mensink 

De tentoonstelling Gekust door KNUST is tot en met 22 september te zien in het Valkhofmuseum. Voor wie meer wil weten over de kleurige en aparte uitgaven van dit Nijmeegse stencil- en drukkerijcollectief is het boek Inktvingers een aanrader. Het gaat over 35 jaar stencilkunst van KNUST en staat vol met namen en levensverhalen van de vele medewerkers. En met de geschiedenis van KNUST en Extrapool, dat uit KNUST ontstond, én van de kraak- en punkbeweging in Nijmegen. Ook de ontwikkeling van de stencilkunst krijgt aandacht. Het is veel en het wordt lekker chaotisch opgediend. Er zijn veel kleurige uitstapjes en illustraties van de vele uitgaven die KNUST verzorgde. Maar het meest valt de creativiteit op: de KNUST-mensen doen dingen anders dan gewoon en experimenteren graag.

 Jan Dirk de Wilde, tekenaar, uitgever en distributeur, gebruikte de naam KNUST voor het eerst bij de vierde uitgave van zijn stripblad Kutluur. De term werd bedacht door zijn maat Henk van Dijk. In deze uitgave plakten zij een doorzichtig zakje met acht pagina’s bijlage. Op het zakje zetten zij met stempels KNUST. Rond Jan Dirk de Wilde ontstond in 1983 vanuit de punk- en kraakbeweging het collectief KNUST. De leden vonden elkaar in hun gemeenschappelijke kritiek op maatschappelijke systemen en hun zoektocht naar vrijheid van denken en handelen. Een van de twee schrijvers van het boek, Alfred Boland, was medeoprichter. Er is een flink aantal pagina’s aan zijn ervaringen gewijd. Het boek is daarom geen objectief verslag. Zoals de schrijvers zelf zeggen: ze interviewden vijftig medewerkers, maar geven een mogelijke geschiedschrijving van het ontstaan en groeien van KNUST. Anderen zullen die op delen heel anders vertellen.

Gift
In het kraakpand De Westland aan de St. Annastraat 1 vestigden de eerste leden van KNUST een woon-werkgemeenschap. Hier gaf een onbekende man een stencilmachine af, als gift. De Wilde en vrienden uit Nijmegen en Enschede, veelal van de Kunstacademie en Tehatex, stencilden daarna zelf hun blaadjes, affiches en pamfletten. De jaren 1983 tot 1987 in het pand krijgen veel aandacht in het boek omdat die volgens de schrijvers de meestvormende jaren zijn waarin de grondslagen van de manier van werken van KNUST werden gelegd: het experimenteren en het werken met bepaald papier en inkt en met stencilmachines. Maar bijvoorbeeld ook: je betrokken tonen bij het geheel, geen kritiek op elkaars bijdragen leveren en je eigen bijdrage stencilen. Nadat de groep, ondanks allerlei acties om dat te verhinderen, moest vertrekken uit het pand, huurde ze een pand van de gemeente aan de Tweede Walstraat 5. Daar organiseerde KNUST naast stencilen ook muziekactiviteiten en kunsttentoonstellingen. Met om de een of twee jaar grotere evenementen om het werk van KNUST te laten zien, met bijzondere namen als het Festival van de Grote Hoop. Deze activiteiten organiseerde het collectief onder de naam Extrapool. In die tijd professionaliseerde KNUST, mede dankzij subsidiebanen. „Door de melkertbanen namen de activiteiten toe maar de betrokkenheid af”, verzucht iemand in het boek. „Als mensen vroeger ergens geen zin in hadden gingen ze weg, maar mensen geven niet gauw een baan en pensioen op.” Gelukkig kwamen er toch steeds weer nieuwe mensen die de creatieve en experimentele sfeer omhelsden.

Anagram
De term KNUST is een anagram van kunst, en refereert aan knus en knutselen. En de KNUST-medewerkers knutselen wat af: Papier dat met de hand ingekleurd wordt als het niet lukt om met meerdere kleuren te stencilen. Knipsels en collages voor de boeken, op alle soorten en maten papier gemaakt, vaak verschillende maten in een boekje. Boeken op allerlei manieren gevouwen, ingebonden tussen twee latjes, boekjes in blik, boekjes in cassettes (cassettes voor doven), boeken met opgerolde bladen, meerdere kleine boeken in kruisvormige of andersvormige omslag, een draai-boek. Steeds verzon en verzint het collectief nieuwe toepassingen. Misschien mede omdat stencilen een proces is dat niet precies gestuurd kan worden. Alhoewel de machines en technieken steeds verbeterden, zijn er nog altijd veel misdrukken. Het collectief hergebruikt deze op allerlei manieren, bijvoorbeeld als behang of de boekjes als toevoeging bij een uitgave.

Vuilvlekkerland
KNUST verzorgt eigen uitgaven, van een of vaak meerdere medewerkers. De Wilde heeft al 35 jaar een flink aandeel in de uitgaves. Als tekenaar van kritische, gekke taalgrappen, zoals in Plediertjes in vuilvlekkerland, en uitgever van verschillende tijdschriften, alsook van kaarten. Daarnaast maakt KNUST uitgaven in opdracht die alle te herkennen zijn als KNUST-werk. Door de gebruikte machines en materialen en door het enkel aannemen van opdrachten die passen binnen de denk- en werkwijze van KNUST. Er is ook een heel eigen KNUST-presentatie. Dat is te zien in het Valkhofmuseum: uitgaves zijn rond een soort plastic flessen gevouwen en in bezems gestoken. KNUST is vaak kritisch en grappig tegelijk: als parodie op de kunstwereld die zichzelf zo serieus neemt, plaatsten ze bijvoorbeeld bij een van hun evenementen nieuwe uitgaves in een couveuse. De bezoekers mochten alleen met handschoenen aan in de couveuse de boekjes aanraken. Niet alle bezoekers snapten dat het een parodie was.

Op het eind van het boek vertelt een lijst van tweehonderd publicaties met kleine plaatjes erbij de geschiedenis van KNUST nog eens. Daarmee krijg je een samenvatting van wat je eerder las in het boek over alle creatieve uitingen, maar dan zonder de persoonlijke verhalen, problemen en een enkel conflict.

Het boek is een aanrader. Je kunt er eindeloos in kijken en bladeren en hier en daar een stuk lezen, je verkneuteren over de woordspelingen en grapjes en blij worden van alle creatieve vondsten. Het is ook leuk om de geschiedenis van Nijmegen eens door de ogen van KNUST te zien. Het hele boek lezen vraagt wel erg veel van de lezer, maar dat hoeft natuurlijk niet. De lezer kan zelf een selectie in elkaar knutselen.

[De Nijmeegse Stadskrant, 7 augustus 2019]

————————————————————————————–

Multidisciplinair broeinest
Maarten Buser

Het Nijmeegse kunstenaarscollectief Knust werd opgericht in een roerige tijd, in 1983 om precies te zijn, middenin de kraakscene. Bekendheid werd vergaard met de gebruikte stenciltechniek en de opmerkelijke uitgaven waarbij hoge en lage cultuur vrolijk door elkaar liepen. Er werden posters en flyers ontworpen en gedrukt, maar ook tijdschriften en kunstenaarsboeken. Inmiddels is er een stevige reputatie opgebouwd die tot ver buiten de landsgrenzen reikt. Ondertussen is het kraakpand verlaten, en wordt er gewerkt vanuit Extrapool. Momenteel is er een retrospectief in het Nijmeegse museum Het Valkhof te zien (tot en met 22 september), en is ‘Inktvingers’ verschenen: een boek dat de geschiedenis van het collectief/drukwerkplaats/uitgeverij in kaart brengt. Dat is geen traditionele catalogus bij de expositie, maar eerder een biografie van een multidisciplinair broeinest.

Onderzoeker/publicist Jack van der Weide is verantwoordelijk de tekst, en Alfred Boland – een van de oprichters – verleende cruciale ondersteuning en heeft de vormgeving op zich genomen. Hun namen staan gebroederlijk op de kaft: atypisch, maar volkomen logisch gezien de inhoud over een drukwerkplaats gaat. ‘Inktvingers’ oogt dan ook fraai, met veel beeldmateriaal en met paginalange ‘kaderstukken’ die extra informatie verschaffen en apart zijn opgemaakt, alsof ze uit een stripblad of zine komen. Het is een serieus boek, inclusief notenapparaat, maar wel met een speelse, zelfs dwarse uitstraling. De meegeleverde boekenlegger bijvoorbeeld is gemaakt van een originele pagina van een van de Knust-uitgaves; in hoofdletters staat er ‘Gebruiken op eigen risico!’ bij – een fijne knipoog naar de hoge bedragen die er online voor het Nijmeegse drukwerk neer worden gelegd. Er is een fijne balans tussen smeuïge verhalen en een serieuze toon, en er wordt ruim informatie verschaft over onder meer de kraakwereld en druktechnieken. ‘Inktvingers’ beslaat ruim 35 jaar en doet dat in iets meer dan tweehonderd pagina’s. Het tempo ligt dan ook hoog, zeker in de eerste helft van het boek waarin Knust opgezet wordt en vorm krijgt. Regelmatig begint het even te duizelen. Dat komt vooral door de grote hoeveelheid namen. Personen glijden in en uit het ‘grote verhaal’ en worden niet zelden vrij bescheiden geïntroduceerd, om vervolgens weer in een grotere rol opnieuw te verschijnen. Je moet je dan soms wel even achter de oren krabben: wie was dat ook alweer? Het gebeurt bovendien ook een paar keer dat iets of iemand aangehaald wordt en de lezer geacht wordt gelijk op de hoogte te zijn, terwijl de eigenlijke introductie pas later volgt. Alleen al om die redenen is het jammer dat er geen register is opgenomen in het boek. Het gaat overigens om personen uit onder meer de kunst-, zine-, strip-, krakers-, literaire en muziekwereld: van Marc van Elburg en Rob van Erkelens, tot Frans de Waard en Mekanik Kommando. Ondertussen wordt geschetst hoe de krakers ook ouder werden en steeds professioneler te werk gingen, en uitgroeiden tot stencilvirtuozen. ‘Inktvingers’ schetst zo een soms onscherp, maar prikkelend beeld van het Knust van toen, maar ook zeker van nu.

[Gonzo Circus #153]

————————————————————————————–

De vlekkerige schoonheid van Knust is nu te bewonderen in het Van Abbemuseum
Het kunstenaarsinitiatief van Jan Dirk de Wilde en consorten maakte rebels, ‘anti-glossy’ drukwerk.
Joost Pollmann

Jan Dirk de Wilde, die later bekendheid zou krijgen in het linkse bolwerk Nijmegen, nam begin jaren tachtig een gekke beslissing. Hij maakte toen samen met mede-student Henk van Dijk het stripblaadje Kutluur, ‘beeldblad voor individueel verzet’, dat buitenshuis werd gedrukt. Ze kregen een stencilmachine aangeboden om het blad zelf te produceren, maar bedankten ‘omdat zij stencilen een slechte techniek vinden die een vlekkerig resultaat geeft. Ook kleeft aan de techniek te veel de geur van actievoeren’. Een gotspe, want De Wilde heeft het juist als stencilactivist zover geschopt dat het Van Abbemuseum nu een tentoonstelling wijdt aan het dwarse drukwerk van Knust, het kunstenaarsinitiatief van De Wilde en consorten, terwijl er ook nog eens twee boeken over zijn verschenen.

Het citaat hierboven staat in Inktvingers – De stencilkunst van Knust, 1983-2019, waarin Jack van der Weide en Alfred Boland de geschiedenis weergeven van de Nijmeegse kraakbeweging en de anarchistische grafiek die daarbij hoorde. In kraakpand De Westland aan de Groesbeekseweg verscheen in februari 1984 de eerste gestencilde uitgave van Knust, het tijdschrift Afgrijs, vervaardigd op een bakelieten Gestetner uit de jaren dertig. Er zou een tweede machine bij komen van het merk Rex Rotary, later gevolgd door enkele Roneo’s, tot er in de jaren negentig ten slotte een digitale Copyprinter 5375 werd aangeschaft. Maar toen was Knust al samengegaan met Extrapool, het Nijmeegse productiehuis voor ‘sound, art en print’. Al die merknamen zijn relevant, omdat de esthetiek van de blaadjes, boekjes en affiches die in de loop der jaren bij Knust zijn gedrukt, sterk is bepaald door de (on)mogelijkheden van de apparatuur. Vooral in de beginjaren had het linkse drukwerk nog een echt punkachtige uitstraling, met krassen, vlekken, viltstiftkleuren, onscherpe afdrukken en buitenissige bindingen. Kortom: anti-glossy.

Papieren wondertjes
In de bibliotheek van het Van Abbemuseum is een groot aantal van die papieren wondertjes uitgestald. Er ligt ook een knipsel uit De Gelderlander van 1999, waarin Jan Dirk de Wilde zei: ‘Je kiest er bewust voor dat de techniek zichtbaar blijft, mooi grof of dik papier, vettige of dunne inkt, een grof rooster of fijne streepjes in het drukwerk.’ Hier spreekt eerder een bevlogen ambachtsman dan een propagandist van de tegencultuur, al liegen de teksten op de covertjes er niet om. De ondertitel van het tijdschrift Mediaval luidde: ‘De middeleeuwigheid en de nageboorte van de tijdsdrift’, De Westland Bode noemde zich ‘een periodiek voor onthoudingen & restanten’ en De Warheid prees zichzelf aan als ‘los zand voor de ogen’.

Alle drukwerken die het museum toont komen uit de verzameling van Nijmegenaar Hans Kaaijk, die ze aan het Van Abbe heeft geschonken. Zijn Knust-collectie omvat ongeveer vierhonderd items die de geschiedenis van de subcultuur vanaf de roerige jaren tachtig tot nu illustreren. In de tentoonstellingscatalogus is een groot aantal van die vluchtige grafiek vereeuwigd. Wie vreest dat de tijd van de obscure zines voorgoed voorbij is, kan gerust zijn: de Nijmeegse Kutluur van weleer heeft een waardige opvolger in de Rotterdamse KutLul van nu, een vaag stripblaadje waarvan ook alweer negen nummers zijn verschenen.

[De Volkskrant, 1 oktober 2019]

————————————————————————————– 

E-Mail van Anya Koek

Laatst was ik op doorreis even snel op bezoek bij mijn broer en Maries. Toen ben ik met haar toch nog spontaan naar de ‘Gekust door Knust’ tentoonstelling gegaan. Er was geen tijd om daar nog even met jou af te spreken. Maar ik trof daar Joyce aan. Het was erg leuk haar even te spreken. Dat ze daar aan het werk was, met al dat drukwerk eromheen gaf een echt Knust gevoel!

Ik heb Inktvingers gekocht en ben echt geraakt. Wat een prachtig boek. Een epische verrichting! Het doet recht aan het hele Westlandverhaal en de reis daarna, tot en met Knust tot nu toe. De vormgeving is ronduit indrukwekkend. Iedereen die er bij betrokken is zal nostalgisch de bladzijden omslaan maar ook voor anderen is het een spannend boek. De voorkant is echt geweldig! Als een poster van een duistere film noir. En dat ik ook nog op een foto te zien ben, ondanks mijn geringe wezenlijke bijdrage aan Knust is een eer!

[ 7 oktober 2019]

————————————————————————————– 

Inktvingers
Irma Theunisse

In de roerige jaren tachtig werd een oude bakelieten stencilmachine binnengebracht in het opvallende Nijmeegse kraakpand De Westland. Aanvankelijk hadden de kunstzinnige krakers geen interesse in de machine, maar al snel ontdekten ze dat stenciltechniek veel meer was dan alleen het afdrukken van vlekkerige velletjes tekst. Het was het begin van het kunstenaarscollectief KNUST.

Van 1983 tot 1987 opereerde het collectief vanuit De Westland. Na de ontruiming van het pand verhuisde KNUST naar de huidige locatie, Extrapool, aan de Nijmeegse Tweede Walstraat. Het kunstenaarscollectief, met wortels in de kraak- en punkbeweging, vergaarde internationale roem met zijn felgekleurde stencildrukwerk.

Medio 2019 verscheen het boek Inktvingers met een uitgebreide geschiedenis van KNUST. Hoe heeft dit unieke kunstfenomeen zich de afgelopen 35 jaar ontwikkeld?

Provinciaal doe-het-zelven
Eén van de medeoprichters van KNUST is Alfred Boland. Hij raakte betrokken bij het collectief via zijn in 2010 overleden middelbare schoolvriend Ubu Lemereis, aan wie het boek is opgedragen. Boland volgde een opleiding aan de Akademie voor Kunst en Industrie (AKI) in Enschede. Jarenlang pendelde hij heen en weer tussen Enschede en Nijmegen, tussen de AKI en KNUST.

Boland vertelt dat de extreme doe-het-zelfmentaliteit hem heeft gevormd: ‘Je deed alles zelf en dat was leerzaam. In de jaren negentig had ik mijn eerste Mac en ging ik me specialiseren. Het aantrekkelijke van de computer was dat je daarop alles zélf kon leren, inclusief grafisch vormgeven. Dat had ik op de academie volledig links laten liggen.’

Terugblikkend verklaart hij het succes van KNUST, dat als één van de weinige collectieven uit de jaren tachtig nog steeds bestaat, ‘KNUST is uitermate integer gebleven en heeft een harde kern die zijn eigen werkwijzen bewaakt. De relatieve rust in de “provinciale omgeving” is ook bepalend geweest. In Amsterdam of Rotterdam zou KNUST nooit zo organisch zijn gegroeid.’

Hetzelfde, maar dan anders
Begin jaren negentig schafte KNUST zijn eerste digitale stencilmachine aan. Onderzoeker en co-auteur Jack van der Weide vertelt: ‘Die werd toen nog als copyprinter gepresenteerd. Verkopers waren huiverig voor het woord “stencilen” vanwege de associatie met slecht drukwerk en activisme. Jarenlang werden digitale en analoge machines samen gebruikt, ook om bepaalde effecten te creëren. De digitale machine kreeg echter steeds meer de overhand. Anno 2019 worden de analoge machines nog maar zeer incidenteel ingezet.’

Niet alleen de machines maakten een ontwikkeling door. In plaats van inkt op basis van minerale oliën, werkt KNUST tegenwoordig met inkt op basis van milieuvriendelijke soja- of rijstolie. ‘Omdat hier geen oplosmiddelen in zitten, droogt de inkt niet uit’, vertelt Joyce Guley, een van de drijvende krachten achter de KNUST-drukkerij van nu. ‘De trommel, die de drukinkt op het papier brengt, hoef je daarom niet schoon te maken na het drukken. De inkt wordt daardoor niet weggegooid.’ KNUST doet nog meer op het gebied van duurzaamheid en milieu. ‘We recyclen indraaipapier (papier dat wordt gebruikt voor het maken van drukproeven) door dit te gebruiken voor ons behangproject Slimtarra. Snippers van de freesmachine geven we aan een kunstenaar in Amsterdam. Die maakt daar weer papier van. Misdrukken gooien we niet weg, maar verkopen we. Ook gebruiken we FSC-papier.’

Hoewel de samenleving steeds digitaler wordt, is Boland ervan overtuigd dat de interesse in analoog drukwerk altijd zal blijven bestaan. ‘Alles wat je in je handen kunt houden, wat tastbaar is, zal altijd weer komen bovendrijven.’

[The Optimist 189, november/december 2019]

————————————————————————————–

Inktvingers, het grote Knust boek (1983-2019)
Niels Post

Zesendertig jaar actief actief inmiddels en van lokaal Nijmegens initiatief uitgegroeid tot een van de belangrijkste spinnen in het wereldwijde Riso web van kunstenaarspublicaties en werkplaatsen. In dik 200 pagina’s blikken Jack van der Weide en Alfred Boland terug op hoe het ook alweer begon en wat zou komen. Zoals wel vaker bij kunstenaarsinitiatieven speelt toeval een grote rol; man komt oude stencilmachine brengen als donatie, leuke mensen willen samen mooie dingen maken en gaan ermee aan de slag om vandaar uit maar te zien of/hoe er een balletje gaat rollen. En dan vervolgens jaar in jaar uit de boel draaiende zien te houden en een al maar uitdijende catalogus opbouwen.

Verplichte kost voor wie zelf ook graag leuke dingen doet en heel boeiend ook om te zien dat veel kunstenaars die er ooit projecten hebben gedaan nog steeds volop actief zijn.

Rechtstreeks te koop bij Knust voor de buitengewoon sympathieke prijs van € 25,-

[Trendbeheer, 18 november 2019]

————————————————————————————–

Knust en Kutluur
Marinus de Ruiter

Anders dan de pamfletten van hun collega’s uit de kraakwereld geeft het kleurrijke drukwerk van KNUST nergens op af. Nou ja, alleen letterlijk dan, op je vingers. Na ruim 35 jaar is er nu ook een ‘echt’ kunstboek over de ongrijpbare Nijmeegse stencil-survivors: Inktvingers.

Het drukwerk uit de stencilwerkplaats van KNUST blijft een wonderlijk fenomeen, vanwege de felle kleuren en de olieachtige inkt die tastbare lagen achterlaat op het ruwe papier waardoor elk boekje, elke poster en (inmiddels ook) elk stuk behang een handgemaakte indruk krijgt. Is het kunst, grafiek of Dutch Design? KNUST-werk belandde in ieder geval in museale collecties in New York en Londen, en met de recente exposities in Het Valkhof-museum en het Van Abbemuseum lijkt nu ook erkenning bij het Nederlandse kunstpubliek nabij. Daarbij hoort natuurlijk een glossy overzichtswerk, Inktvingers: de stencilkunst van KNUST 1983-2019, op de voet gevolgd door een catalogus van KNUST-verzamelaar Hans Kaaijk, die zijn collectie bij het Van Abbemuseum onderbracht. Niet slecht voor een groepje krakers dat stoïcijns bleef vasthouden aan een verouderde techniek en daarmee bijdroeg aan de vernieuwing en opleving ervan.

Inktvingers besteedt veel pagina’s aan de begintijd, toen KNUST-diehard Jan-Dirk de Wilde per toeval een afgedankte stencilmachine in handen kreeg. Vanuit de voormalige Westlandbank in Nijmegen begon hij krantjes te drukken, vooral om de draak te steken met de gestencilde kraak-kranten waar hij al strips voor tekende. Door opruiende activistentaal ‘per ongeluk’ verkeerd te spellen ontstond een ‘blad voor maniakaal niks’, werd er met ‘hamer en sukkel’ gezwaaid en gerept over ‘Kaap de Hoop Gedoe’. Wisselwerking met de andere kunstdilettanten zorgde voor steeds kleurrijkere uitgaves. Door stencilmachines te combineren en verschillende bindtechnieken toe te passen, parodieerde KNUST in feite professioneel drukwerk: de Cassette voor doven (een cassettedoosje met boekjes) en het cirkelvormige Draaiboek bijvoorbeeld, gevolgd door allerlei harmonicaboekjes, origamiboekjes, boekjes-in-boekjes en ander ingenieus vouwwerk. Nietsvermoedende literatuur- en kunstliefhebbers werden op het verkeerde been gezet met uitgaves als Nord es Mord – 1927 – Vroeger is eenvoud, dat de indruk wekte dat het echt in 1927 gedrukt was, en de monografie van Angelo Sax (1886-1912), de Zwitserse kunstenaar en uitvinder van ‘zinloze machines’ die uiteraard geheel aan de fantasie van de makers ontsproten was.

Inktvingers biedt tegenwicht aan dit prettig verwarrende erfgoed met een droge opsomming van de KNUST-historie, die pas echt internationale allure krijgt vanaf het moment dat de drukkerij een onderkomen vindt in het ‘3-delig pakhuis’ Extrapool. De semi-professionele aanpak levert steeds meer doordacht, samenhangend drukwerk op dat in eerste instantie ver af lijkt te staan van blaadjes als Kutluur, waarmee De Wilde ooit begon, maar dat zich bij nader inzien even weinig lijkt aan te trekken van de buitenwereld. De val van de muur? Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie? 9-11? Die laten geen zichtbare sporen na in het KNUST-universum, zoals wordt opgemerkt in het Engelstalige KNUST The Hans Kaaijk Collection. Maar het gewichtige essay in dit overzichtswerkje beschouwt KNUST ook als deel van een beweging die kunst verweeft met het dagelijkse leven en daarmee wel eens voor het instorten van de opgeblazen kunstmarkt zou kunnen zorgen. En dat klinkt als een groot compliment.

 [Zone 5300 #122]

————————————————————————————–

Jack van der Weide en Alfred Boland, Inktvingers. De stencilkunst van knust, 1983-2019\
Mette Gieskes

Tegenstrijdig is het onmiskenbaar: een keurig verzorgd en goed gedocumenteerd, helder gestructureerd boek, verschenen bij een professionele uitgever, over KNUST, het alternatieve kunstenaarsinitiatief dat zich decennialang verre hield van gevestigde instellingen. Naast de in juni verschenen publicatie Inktvingers van de hand van Jack van der Weide en Alfred Boland was in de zomer van 2019 werk van het anarchistische Nijmeegse collectief te zien in Museum Het Valkhof te Nijmegen en het Van Abbemuseum in Eindhoven, beide instituten die behoren tot het officiële kunstcircuit waartegen KNUST zich zo lang heeft verzet Auteur, vormgever en uitgever zijn erin geslaagd om tot een passend resultaat te komen, ondanks het feit dat een culturele vrijplaats die stond voor radicale onafhankelijkheid van gevestigde netwerken en niet-conformistisch experiment van een heel andere orde is dan museale tentoonstellingen en een aan de meeste conventies tegemoetkomend boek geproduceerd door een gerenommeerd uitgever.

De bakermat van het anarchistische kunstenaarscollectief KNUST was een Nijmeegs kraakpand op de hoek van de St. Annastraat en de Groesbeekseweg. In dat gebouw was gedurende enkele jaren de Westland-Utrecht Hypotheekbank gevestigd geweest totdat demonstranten het pand beschadigden. Vervolgens werd het gebouw gekraakt en De Westland gedoopt. In dit gehavende pand vervaardigde Jan Dirk de Wilde, een van de oprichters van KNUST, rond 1980, soms alleen en soms met bevriende kunstenaars en medebewoners van de Westland, een serie bladen met titels als De avonturen van Fred Frat: kraakpandfun – een post-politieke kanttekening en De westerse beschaming. De Westland werd al snel getransformeerd tot een creatieve broedplaats die, behalve een stencilwerkplaats waar met weinig middelen alternatieve uitgaven gerealiseerd werden, een drukkerij, tentoonstellingsruimten en een ruimte voor experimentele muziek huisvestte. Midden jaren tachtig waren kunstenaars, ontwerpers en schrijvers De Wilde, Ubu Lemeires, Ania Rachmat, Erik Odijk, Alfred Boland, Annemai Meulendijk, Jasper Diekstra, Theo Tegelaers en Irun Scheifes kernleden van KNUST. Vanaf het begin werden de uitgaven van KNUST gekenmerkt door speelse maatschappijkritiek, bijzondere papiersoorten en experimentele vouw- en bindtechnieken – verzamelaar Berend Immink spreekt van ‘ervaringsdingetjes’ – die erom vragen om met de hand uitgepakt, ontrold of ontvouwd te worden.

In 1987 verhuisde KNUST naar een groot woon- werkpand aan de Tweede Walstraat, dat direct al de naam Extrapool kreeg. Het gebruik van neologismen die oproepen tot allerlei associaties, zoals ‘KNUST’ en ‘Extrapool’, was typerend voor het collectief van ‘beeldenaars’ en ‘woordenaars’ dat zich bewust aan de marge van het gewantrouwde kunstveld en conventioneel taalgebruik stelde. ‘Extrapool’ vatte door de ombuiging van het werkwoord extrapoleren tot zelfstandig naamwoord in één woord de ambitie van het collectief om het bestaande als uitgangspunt te nemen en om te gooien, ‘KNUST’ is niet alleen een acroniem van het te allen tijde te vermijden woordkunst, maar ook de overtreffende trap van ‘knus’ en gerelateerd aan het woord knutselen. Vanaf 1983 staat KNUST overigens, minder tot de verbeelding sprekend, officieel voor Kulturele Nijmeegse Universele Stichting. Op overeenkomstige wijze kreeg de openingsmanifestatie van Extrapool, die plaatsvond na de verbouwing van het pand aan de Tweede Walstraat, de titel ‘Verenigde Detonaties’: uit de toon vallen was en bleef een groot goed.

Het zich afzetten tegen kunst met een grote K door middel van woordspelingen is ook al terug te vinden in de titel van het tijdschrift Kutluur, dat Jan Dirk de Wilde en Henk van Dijk in 1980, nog vóór de oprichting van knust, uitgaven. Niet alleen de titel van Kutluur was een voorbode van wat komen zou, ook de bewuste verwarring die werd gezaaid door het eerste nummer met ‘nr. 3’ aan te duiden (‘nr. 1’ zou te ‘dilettanterig’ staan) en het tweede nummer met ‘nr. 3 nogmaals’ is kenmerkend voor het speelse verzet in de jaren die volgden tegen alles wat naar conformisme riekte. Uit dezelfde speelse houding stamden de woordvarianten op oorspronkelijke titels van KNUST-tijdschriften: op het blad De westerse beschaving volgden in 1983 en 1984 de stripverzamelmap De westerse beschaming, in 1984 een serie ansichtkaarten gemaakt van snij afval met de titel De westerse begraving, en in 1987 de stripuitgave Strips to the bone, met als ondertitel De westerse beschadiging. Een tussennummer van het tijdschrift Afgrijs kreeg in 1984 de titel Grafijs en bij Afgrijs nummer 6 verscheen in 1985 een bijlage die de titel Frijgas droeg.

De nadruk van Inktvingers ligt weloverwogen op de vormende jaren 1983 tot 1987, de tijd van kraakpanden, do it yourself en punk. Het boek schetst een mooi beeld van de manier waarop het ludieke en activistische van de jaren zestig nog voelbaar was maar tegelijkertijd ook met argwaan werd bezien. De jaren tachtig worden terecht gekarakteriseerd als een tijdvak waarin de idealen van de jaren zestig plaats hadden gemaakt voor ironie en cynisme, beide kenmerkend voor een substantieel deel van de vroege producten van knust. Inktvingers beschrijft op levendige wijze hoe een aantal kernleden van knust, en dan met name spilfiguur De Wilde, het activisme van de voorgaande jaren en de krakersbeweging als dogmatisch bestempelden, terwijl andere KNUST-ers De Wilde’s radicale afkeer van kunst en bestaande circuits weer te strikt vonden. Waar KNUST-Ieden als Odijk, Rachmat en Tegelaers het officiële kunstcircuit niet koste wat kost wilden mijden, zagen KNUST-Ieden als Jan Dirk de Wilde, Alfred Boland en Ubu Lemeires de ‘tentoonstellingsdrang’ van de groep rondom Odijk als ‘galerietje spelen’ en niet strokend met de subversieve aard van knust.

Inktvingers zet helder uiteen hoe Extrapool vanaf de jaren negentig gaandeweg professioneler, misschien zelfs volwassener, werd, onder meer als gevolg van de mogelijkheid om gesubsidieerde, betaalde werkkrachten aan te trekken en de grotere bereidheid om subsidies aan te vragen. Het aantal externe opdrachten groeide, digitaal gestuurde stencilmachines als de risograaf deden hun intrede, de kwaliteit van het drukwerk nam toe, de podium- functie van Extrapool werd uitgebreid en er kwam een jaarlijkse groepstentoonstelling met werk van jonge kunstenaars, evenals geformaliseerde residencies. Extrapool kreeg – naast de stencilwerkplaats – een computerruimte, een geluidsstudio, een publieksruimte, een boekbinderij en, na de millenniumwisseling, ook een nieuw gastenverblijf en een winkel. Waar aanvankelijk alle drukwerk met een enkele stencilmachine werd vervaardigd, is er heden ten dage sprake van een ‘machinepark’, dat kunstenaarsboeken, strips, flyers, posters, geboortekaartjes, behang en zelfs stropdassen genereert. Een in Inktvingers aangehaald rapport uit 1997 wees erop dat drukkerij en uitgeverij KNUST aan het eind van de twintigste eeuw tot de grafische afdeling van de organisatie Extrapool was verworden, terwijl Extrapool tien jaar daarvoor niet meer dan een extensie van kunstenaarsinitiatief KNUST was.

Ondanks de grotere professionaliteit en de komst van medewerkers die de hoogtijdagen van de kraakbeweging niet hebben meegemaakt, heeft KNUST/ Extrapool zijn unieke, tegendraadse imago behouden. Collectiviteit, experiment en do it yourself-procedures staan nog steeds centraal en Extrapool blijft waarde hechten aan anti-burgerlijkheid en eigenwijsheid. De relatief lage prijzen van KNUST zijn representatief gebleven voor de identiteit en ideologie van KNUST en het stencilprocedé zorgt nog altijd voor eenheid en herkenbaarheid.

Drie terugkerende motieven geven, naast de vormgeving en chronologische opzet, samenhang aan Inktvingers: locatie, techniek en personen. Links Nijmegen en de woonwerkpanden waarin de activiteiten van KNUST en Extrapool plaatsvonden zijn zeer bepalend geweest voor het karakter van de uitgaven van KNUST, evenals de gebruikte machines. Inktvingers bespreekt de voor- en nadelen van verschillende druktechnieken en welke machines het beste pasten bij de ideologie van KNUST en voorlopers. De ontwikkeling van de stencilmachines van analoog naar digitaal, zoals omschreven in Inktvingers, geeft ook een mooi beeld van de ontwikkeling van KNUST als geheel. De verschillende kernfiguren binnen het collectief hebben duidelijk ook een cruciale rol gespeeld. Inktvingers beschrijft raak en secuur de interpersoonlijke contacten, verschillen en onenigheden tussen de leden, zowel in ideologisch als artistiek opzicht. De vele foto’s van leden, interieurs, exterieurs en apparatuur passen goed bij de gekozen aanpak, net als inzetten over sleutelpersonen, technische procedures en de geschiedenis van Nijmegen.

Foto’s van de chaos in de werkplaats in de jaren tachtig en interviews met uiteenlopende betrokkenen geven een prachtige indruk van de vrijplaatsen De Westland en Extrapool, passend bij de ideologische aversie van professionaliteit die in de beginjaren zo typerend was. Niet alleen de tekst, maar ook het onconventionele ontwerp van het boek is informatief. Het boek onderscheidt zich door een grote afwisseling in soorten tekst en beeld, die gezamenlijk een echte sfeerimpressie bieden, variërend van een passage uit een email, een uiteenzetting over de techniek van de risograaf en mimeografie, fotoportretten van medewerkers en afbeeldingen van gevouwen drukwerk tot foto’s van het ex- en interieur van de woonwerkpanden. De grote variatie aan afbeeldingen geeft een goed beeld van de variatie aan stencilwerk dat door de jaren heen in KNUST vervaardigd is: hoezen van elpees, behang en affiches, boekjes in alle vormen en maten en gemaakt van allerhande materialen. De afbeeldingen zijn soms bewust scheef gereproduceerd of over elkaar gedrukt en het lettertype van verschillende inzetten sluit aan op de inhoud van de betreffende pagina.

Eveneens toepasselijk is dat hoofdauteur Jack van der Weide niet werkt aan een universiteit of gevestigde onderzoeksinstelling, maar een onafhankelijke onderzoeker en publicist is. Het boek is weliswaar gebaseerd op archiefonderzoek, maar kent een voor academische begrippen beperkt notenapparaat en is relatief informeel geschreven. Zo wordt niet ieder citaat gevolgd door een bronvermelding en ontbreekt in de bijschriften van de afbeeldingen soms een vermelding van kunstenaar of auteur. De (academische) lezer kan zich hieraan storen, maar ook dit past bij de ideologie van KNUST en de collectieve manier van werken. Een academische verhandeling zou mogelijk meer inzichten hebben geput uit theorieën over tegencultuur of de relatie tussen KNUST en het lettrisme en situationisme meer hebben uitgewerkt, maar dat zou het boek een heel andere uitstraling hebben gegeven.

Dat juist nu een publicatie over KNUST is verschenen is goed verklaarbaar. Zoals mooi beschreven in Inktvingers is de nationale en internationale belangstelling voor de uitgaven van KNUST vanaf de jaren negentig gestaag toegenomen, KNUST wordt vrijwel jaarlijks gesubsidieerd door het Mondriaan Fonds en ontvangt commerciële opdrachten. KNUST-uitgaven zijn opgenomen in vermaarde collecties en vertegenwoordigd op beurzen als de New York Art Book Fair. De art residencies trekken vanaf 2011 kunstenaars uit binnen- en buitenland en ‘stencilveteranen’ Jan Dirk de Wilde en Joyce Guley verzorgen workshops over de hele wereld. Deze internationale zichtbaarheid is deels, maar zeker niet uitsluitend, te verklaren vanuit de professionalisering van het kunstenaarsinitiatief. Wat zeker ook meespeelt is de steeds grotere belangstelling voor ambachtelijk stencilen en voor kunstenaarsboeken. Zoals in Inktvingers wordt gesteld, is werken met digitale stencilmachines in trek onder kunstenaars en grafisch ontwerpers omdat deze machines naar verhouding makkelijk en goedkoop zijn in gebruik en veel artistieke mogelijkheden hebben. Anderzijds speelt het visuele en tactiele resultaat van de stencilprocedure een belangrijke rol: de olieachtige inkt en het ruwe, absorberende papier geven het stencilwerk een unieke uitstraling, die versterkt wordt door de onvoorziene onregelmatigheden die het geheel verlevendigen en verrassingen inbouwen. In een tijd van toenemende digitalisering voelen steeds meer mensen zich aangetrokken door het ambachtelijke en expliciet materiële karakter van deze werken. Dat de werkzaamheden van KNUST aan de basis staan van de anno 2019 bloeiende internationale stencilgemeenschap onderstreept nogmaals hoe terecht deze aandacht voor KNUST in boekvorm is.

Het informatieve, vlot leesbare en rijk geïllustreerde boek Inktvingers is niet alleen een aanrader voor belangstellenden die al bekend zijn met KNUST/Extrapool, het heeft ook veel te bieden aan geïnteresseerden in kunstenaarsboeken, grafisch ontwerp, alternatieve woongemeenschappen en de stadsgeschiedenis van (rood) Nijmegen. Veel Nijmegenaren zullen verrast zijn dat zo dicht bij huis zo’n bijzondere culturele broedplaats gevestigd is, waarvan de waarde in toenemende mate bevestigd wordt door aankopen voor gerenommeerde collecties. Het was dan ook hoog tijd voor een gepubliceerde geschiedenis over de totstandkoming, organisatie en de producten van KNUST. Inktvingers is vanwege de vele anekdotes en het aantrekkelijke ontwerp niet alleen een plezier om te lezen, maar ook een genuanceerde studie van het legendarische KNUST, de grondlegger van een wereldwijde stencilbeweging die, ondanks toenemende bekendheid, toch helemaal zichzelf is gebleven: kleinschalig, authentiek en tegendraads.

 [Jaarboek Numaga 2019]

————————————————————————————–

Inktvingers
Nicole Montagne

 Wanneer je het boek Inktvingers. De stencilkunst van KNUST 1983-2019 geschreven door Jack van der Weide en vormgegeven door Alfred Boland openslaat, dan is het of je in een tijdmachine bent geplaatst en in één klap wordt teruggeworpen naar het begin van de jaren tachtig. In die tijd betrekt een aantal krakers het pand De Westland in de St. Annastraat in Nijmegen en richt daar het kunstenaarscollectief Knust op. De krakers behoren tot een generatie (waartoe ook ik behoor) die door Henk Becker in Generaties en hun kansende verloren generatie is genoemd. De vormende jaren van deze jongeren vielen in een tijd van economisch verval, denk aan de oliecrisis en de massale jeugdwerkeloosheid, dit alles tegen de achtergrond van de Koude Oorlog. Nederlandstalige bandjes schoten als paddenstoelen uit de grond en gaven het tijdsbeeld aardig weer met nummers als Koos Werkeloos (Klein Orkest) tot aan De bom (Doe Maar). Je zou denken, dat het in dat kraakpand aan de St. Annastraat dus een deprimerende bende is geweest, maar niets is minder waar. Toen ik het boek Intkvingers uit had (en ik heb het werkelijk, ondanks de als een seismograaf zo nauwkeurige maar tegelijkertijd kurkdroge toon helemáál gelezen) en ik het eerste en cruciale deel (van 1980 tot 1987) nog een keer had doorgenomen, dacht ik: wát een vrolijk anarchisme. En: hadden we daar tegenwoordig maar een beetje meer van.

De geschiedenis van Knust begint met een toeval, al kun je evengoed zeggen met een zekere vorm van alert zijn en het grijpen van mogelijkheden. Op een dag stopt er een auto voor het kraakpand en daar stapt een man uit die aan een van de bewoners vraagt of zij misschien interesse heeft in een stencilmachine. De interesse ontstaat op dat moment. Zo begint het collectief te stencilen. De inktdrums in een stencilmachine zijn groot en bewerkelijk, het vraagt veel tijd om ze schoon te maken. Aanvankelijk werken de leden van Knust met twee of drie kleuren. Maar ook twee of drie kleuren kun je op elkaar in laten werken, of (deels) laten overlappen. Het typerende aan de stencilmachine is dat de uitkomst – ik zou bijna zeggen, zoals het hoort bij een grafische techniek – onvoorspelbaar is. Zeker in het begin kan de oplage mislukken; Knust gebruikt de misdrukken als behang. Daarnaast verschillen de afdrukken onderling van elkaar, waardoor het nooit louter duplicaten zijn, maar als duplicaat vermomde originelen. En omdat er in een oplage wordt gedrukt, hoeven de afzonderlijke drukken niet duur te zijn. De betaalbaarheid (in dit geval zelfs buitengewoon lage prijzen) is een voorwaarde van het collectief. Verzamelaar Géza Perneczky (1936), destijds docent kunstgeschiedenis aan een gymnasium, vertelt in een van de vijftig interviews die het lopende verhaal flankeren dat hij graag meer had betaald voor het kleurrijke, bezielde werk van Knust, maar dat ging niet, want druiste in tegen het zelfbeeld van de groep.

Knust maakt boekjes, kaarten, kalenders en zogenaamde zines. Niet ieder product is echter als zodanig te benoemen. Sommige boeken of zines verschijnen als cassettebandje, weer andere in filmblik of hoedendoos. Het collectief beheerst ook de kunst van het vouwen en knippen en oprollen. De mogelijkheden zijn legio en Knust experimenteert er lustig op los. Het woordspelniveau is hoog, nu eens flauw, dan weer treffend. Speels zijn de titels van enkele tijdschriften die zijn afgeleid van de kleuraanduiding off-white: Afgrijs, KwartZwart, Half wit. Hoewel er ook schrijvers betrokken zijn bij het collectief (Jeroen Scheifes alias Irun S (1957), en meer zijdelings Rob van Erkelens (1963)) gaat het vooral om de visuele kant. De vaste kern wordt gevormd door Jan Dirk de Wilde en Joyce Guley. Af en toe komen er ook studenten van de Enschedese kunstacademie AKI of leerlingen tehatex (tekenen, handvaardigheid, textiele werkvormen) bij.

Nu en dan is er in het boek aandacht voor de conflicten in de woon- en werkgemeenschap. Dan vliegt er aan tafel bijvoorbeeld ineens een vork door de lucht, maar dergelijke anekdotes blijven helaas steevast tussen de schuifdeuren hangen. De boeken, de zines, de beelden spreken voor zich. Zoals de zwart-wittekening met daarop een aantal jongeren in de hal van De Westland, een expressief beeld in een wat nerveuze lijnvoering dat qua atmosfeer aan Leben? Oder Theater? van Charlotte Salomon doet denken, en zijdelings ook aan het grafische werk van Bruno Schulz (1892-1942), of Alfred Kubin (1888-1959). Of die ene pagina uit deWestland(ge)bode waarin je de invloed van Georges Rouault (1871-1958) kunt ontwaren. Verder zijn er ook veel comicachtige afbeeldingen en sommige uitgaven zou je zelfs als voorlopers van de graphic novel kunnen zien.

In 1987 vertrekt het collectief noodgedwongen uit het pand in de St. Annastraat en vindt een nieuw onderkomen in de Tweede Walstraat, in het Nijmeegse centrum. Daar worden tentoonstellingen en festivals georganiseerd, daar wordt ook muziek gemaakt. Deze activiteiten vinden plaats onder de naam Extrapool. Langzaam maar zeker opereert het collectief steeds professioneler. Een aantal medewerkers krijgt een gesubsidieerde baan, een zogenaamde melkertbaan. Ook komen er nieuwe stencilmachines bij. Vanaf 1992 wordt er niet meer alleen analoog gedrukt maar half analoog, half digitaal. Eerst op een machine van Gestetner, daarna op een Japanse stencilmachine, de Risograaf. Teksten en beelden kunnen nu via de computer worden opgemaakt en doorgestuurd, in de machine wordt hier vervolgens een stencil van gemaakt. De Risograaf gebruikt washipapier met daarop een plastic coating. Waar de inkt moet worden doorgelaten, wordt de plastic laag weggebrand. Daarna kan er worden gedrukt. De wals van de machine duwt de inkt door het stencil heen op bij voorkeur ruw papier. De risografie is, net als de zeefdruk, een zogenaamde vlakdruktechniek. Kenmerkend voor de afdrukken zijn de heldere kleuren en de mooie, egale tint. De inkt droogt namelijk niet óp het papier, maar trekt erin.

Knust krijgt intussen nationaal en zelfs internationaal aandacht. Uitgaven van het collectief worden gepresenteerd op boekenbeurzen, worden verzameld of belanden in een museale collectie, zoals het MoMA en het Victoria & Albert Museum. Er komen gasten uit het buitenland om met de stencilmachine te werken, zij slapen aanvankelijk nog in een provisorisch ingericht hok op het dak van het pand, later wordt dit optrekje echter met subsidie van de gemeente omgetoverd tot een volwaardige kunstenaarsresidentie.

Knust en Extrapool zijn volwassen geworden en hebben navolging gekregen. De grafische, ambachtelijke technieken zijn terug van weggeweest en laten zich verbinden met de digitale techniek. De Risograaf is inmiddels helemaal ‘in’. Verschillende grafische ateliers bezitten er een, zoals het AGA LAB in Amsterdam (Knust geeft daar nu workshops) of de Jan van Eyckacademie in Maastricht, die een ‘Riso’ in het Charles Nypels Lab heeft staan. Een groep die in de naargeestige jaren tachtig met stencilen begon, die zich aanvankelijk tegen de maatschappij afzette en nauwelijks geld wenste te ontvangen voor haar drukwerk, heeft de grafische wereld een nieuwe impuls gegeven. Risoën is zelfs een werkwoord geworden.

[De witte raaf 203, januari/februari 2020]

————————————————————————————–

E-mail van Piet Schreuders

Op 30 juli schreef je over het boek INKTVINGERS, dat je mij had cadeau gedaan: ‘Duik er gerust in!’ Maar ik had toen heel weinig tijd, vanwege het ’round the clock’ maken van nummer 25 van FURORE. Maar in december en januari ben ik er echt ingedoken en toen kon ik er niet meer van loskomen. Het is echt een geweldig boek; mijn grote complimenten voor het samenstellen en het vormgeven.

Iedere ochtend nam ik een paar pagina’s tot me, totdat de namen Ania Rachmat, Irun Scheifes, Joyce Guley, Ubu Lemereis, Jan Dirk de Wilde en Doro Krol constant door mijn hoofd spookten. Ik vind het verhaal zo interessant omdat het vrij precies de sfeer van het bladenmaken beschrijft waar ik ook altijd mee te maken heb gehad, maar tegelijk vanuit een ‘scene’ waar ik helemaal niets vanaf wist. In Amsterdam had ik weleens contact met Hugo Kaagman en Diana Ozon van het kraakpand Zebra, en in Rotterdam met de groep Hard Werken, en in Enschede met De Enschedese School, het blad Rahiti enz., maar uit Nijmegen ken ik niemand, dus deze geschiedenis is finaal aan mij voorbijgegaan. Niets heb ik ervan gezien, alle afbeeldingen zijn nieuw voor me. Terwijl de eigengereide humor, moedwilligheid en woordspelingen in titels toch wel mijn kopje thee zijn.

Het boek is erg goed geschreven, dat is echt een zeldzaamheid bij dit soort publicaties. Vaak wordt er een of andere geleerde kunsthistoricus op zo’n publicatie gezet die er een pretentieus verhaal van maakt vol geleende opvattingen, zonder dat het tot leven komt. Of het wordt geschreven door een enthousiaste betrokkene die niet kan schrijven. Hier is een documentaire gemaakt die je de geschiedenis doet mee-beleven. En dat dan in een vorm die dat goed ondersteunt. Prettige leesletter en een mooie layout die, ondanks  alle ‘wilde’ afbeeldingen, nooit rommelig overkomt. Een klein bezwaar vond ik wel de speciale ‘kaders’ die soms twee of drie pagina’s lang zijn en die soms midden in een zin (of zelfs midden in een woord) de tekst onderbreken.

Chapeau!

[15 maart 2020]

Next Post

Previous Post

Leave a Reply

© 2024 RED BOL

Theme by Anders Norén